Harlem: één podium, twee werelden

Harlem in Paradiso

De strijd om in de schijnwerpers te staan is een eeuwenoud verhaal. Binnen toneelgroepen is het zo, bij het maken van films, maar opvallend vaak gebeurt het in de wereld van de muziek.

Ondanks het feit dat Harlem, garage rockers uit Austin Texas, geen acht bandleden telt en ook qua muzikaliteit geen bijzondere rivalen in elkaar hoeven te zien, was het alles behalve pais en vree tussen de mannen dinsdagavond in de kleine zaal van Paradiso. Eigenlijk vooral tussen de drummer en gitarist.

Garage rock zoals bedoeld
Michael Coomers en Curtis O’Mara zijn de oprichters van Harlem en sinds de self release van hun eerste album Free Drugs 😉 (2008) is hun bekendheid gestaag gegroeid. Het gevolg was een mooi contract bij Matador, waar hun tweede album, Hippies (2010), ook bij is uitgebracht. Het optreden op SXSW dit jaar is hun bekendheid ook veel ten goede gekomen.

Dinsdagavond speelden de heren in Amsterdam. De kleine zaal stond bij het klinken van de eerste akkoorden plotsklaps vol. Harlem heeft met haar drie leden in totaal de meest basis bezetting van een band: een drummer en gitarist die elkaar afwisselen en beide de zang op zich nemen en een bassist, Jose Boyer. Een sterk basisgeluid zonder franjes is waar deze band voor staat. Harlem brengt garage rock zoals het is bedoeld, met een sterk jaren ’50 en ’60 geluid. Af en toe nemen de nummers een dansbare wending, vooral de tracks van het laatste album, maar de rauwheid van de vocalen en de strakheid waarmee alles gespeeld wordt, is gedurende het hele optreden een constante.

Wisselen
O’Mara en Coomers wisselen elkaar zowel in de studio als tijdens de concerten instrumentaal af. De reden hiervoor is niet het verschil in bekwaamheid, maar de onstilbare drang om allebei evenveel het felle licht van de schijnwerpers op hun hoofdjes te voelen branden.

Dat het aan het begin van het concert al niet wilde vlotten tussen beide heren uitte zich in het lange gezicht van de drummer en in de snerende opmerkingen naar elkaar tussen de nummers door. Ook bij het wisselen van instrumenten leek het podium te klein voor de spanning die er tussen beide heren heerste. Voor de rest van het concert bestond hun communicatie voornamelijk uit hatelijke blikken en knarsetanden om een woede-explosie binnen te houden. Michael Coomers wist het voor elkaar te krijgen tweemaal een snaar te breken binnen en kwartier (tot grote ergernis van O’Mara, natuurlijk), maar uiteindelijk werd alles opgelost met de gitaar van de band die na hen zou optreden, Smith Westerns.

Ondanks alle ongemakken tussen de nummers door en de nogal vijandige houding van de heren tegenover elkaar, kan er niet ontkend worden dat datgene wàt ze speelden strak en goed klonk. het publiek leek zich niet heel erg veel aan te trekken van de commotie binnen de band en leek goed van het concert te genieten.

Meer eenheid, meer sfeer
Toch was het concert een andere beleving geweest als Harlem even harmonieus was geweest als de muziek die ze spelen. De nummers bij elkaar zijn één geheel, maar de band allerminst. Misschien is het een idee als O’Mara en Coomers beide wat van hun ego af zouden staan aan de bassist, die in tegenstelling tot de anderen lak heeft aan alles en speelt om het spelen zelf. Een goede sfeer op het podium zorgt voor een goede sfeer in het publiek, dit zouden ze zeker in achterhoofd moeten houden. Het zou zonde zijn als dit ze de kop zou gaan kosten, want ze hebben het zeker in hun mars om nog veel mooie dingen voort te brengen, want spelen dat kunnen ze absoluut.

Tekst en foto’s: Minja Sarovic

Harlem in Paradiso

Harlem in Paradiso

Harlem in Paradiso